Afbeelding

jip-en-janneketaal.png

Lang leve jip-en-janneketaal! En weg met B1

jip-en-janneketaal b1 Tekstblad Peter ZuijdgeestVeel communicatiemedewerkers, tekstschrijvers en schrijftrainers worstelen met taalniveau B1. Het moet ‘B1’ zijn, weten hun opdrachtgevers. Maar wat is B1? Wanneer is een tekst voldoende B1? Wat is het verschil met jip-en-janneketaal? Kortom: hoe maken we de term ‘B1’ zelf begrijpelijk?

Door Peter Zuijdgeest

De term B1 kwam in zwang nadat BureauTaal op Prinsjesdag 2005 met het nieuws kwam dat zes van de tien Nederlanders de Troonrede niet begrijpen. Hetzelfde bureau had voor dit probleem de oplossing in huis: alle overheidsteksten herschrijven op taalniveau B1. Dan zou 95% van de Nederlanders de overheid wel begrijpen. De Taalunie toonde later aan: het moest één op de tien zijn. Maar de boodschap, gericht op het gezonde volksgevoel, ging er in als koek. Een gestage stroom onderzoeken van BureauTaal naar bijsluiters, hypotheekoffertes, pensioenoverzichten en vmbo-examens haalde daarna de krant. Gemeenten, banken, verzekeraars, ziekenhuizen, aangestoken door het B1-virus, begonnen om schrijftrainingen en herschrijvingen in B1 te vragen. Tientallen jaren was gewonemensentaal in overheidsteksten het streven. Maar na jaren media-aandacht lijkt taalniveau B1 het hoogste doel.

B1 is een vaag begrip

Voor wie het is vergeten: B1 is een niveau van beheersing van een vreemde taal. De Raad van Europa heeft daarvoor een indeling in zes niveaus (A1, A2, B1, B2, C1, C2) gemaakt. Qua leesvaardigheid typeert de Raad van Europa B1 als: ‘Ik kan teksten begrijpen die hoofdzakelijk bestaan uit hoogfrequente, alledaagse of aan mijn werk gerelateerde taal. Ik kan de beschrijving van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven begrijpen.’ Hoe krijg je teksten op dit niveau? Probleem is dat de Europese indeling een meetlat voor leesvaardigheid is, geen instructie voor schrijvers. Wie schrijfinstructies voor B1 wil, heeft alleen ‘De 29 regels van eenvoudig Nederlands’ uit Schrijven in eenvoudig Nederlands (2006) van, jawel, BureauTaal. Maar regels als ‘formuleer het doel’, ‘vermijd jargon’ of ‘schrijf actieve zinnen’ staan al in ieder taaladviesboek. Onduidelijk is wat ze B1 zou maken.

De voorbeelden in Schrijven in eenvoudig Nederlandsmaken beter duidelijk wat BureauTaal met taalniveau B1 bedoelt. Ook het meetinstrument Texamen© onthult hoe BureauTaal B1 voor schrijvers uitlegt. B1 houdt in: korte teksten met eenvoudige, korte zinnen van gemiddeld tien woorden. Die moeten veelgebruikt, concreet en alledaags zijn. Figuurlijke taal is verboden. De inhoud moet aansluiten bij de kennis van de lezer. 

Voorbeeld van taalniveau B1 volgens BureauTaal

Zwanger zijn en een kind krijgen is leuk. Maar helaas is dat niet altijd zo. Soms wordt de vrouw ziek tijdens de zwangerschap. En soms is er iets niet goed met het kind. Het kind wordt gevormd in de eerste weken van de zwangerschap. Juist in deze periode kan er van alles misgaan. Dat wil je natuurlijk niet. Daarom geven we je graag informatie. Deze nieuwe vorm van zorg heet preconceptiezorg. (Schrijven in eenvoudig Nederlands, p. 74)

Eenvoudig taalgebruik als dit wordt vaak jip-en-janneketaal genoemd. Verwonderlijk is dat niet. Want ook de oorspronkelijke Jip en Jannekeverhalen van Annie M.G. Schmidt zijn kort, evenals de zinnen en woorden. De woorden zijn veelgebruikt, concreet en alledaags en per se niet figuurlijk. De inhoud sluit perfect aan bij de belevingswereld van de doelgroep. Dit is uitvoerig onderzocht door taalkundigen, schoolboekuitgevers, feministes en pedagogen.

Voorbeeld van jip-en-janneketaal

Wat zou Poppejans toch hebben? Zij is zo ziek! Ik zal de dokter opbellen, zegt de moeder van Poppejans. En ze pakt het gordijnkoord en roept hallo. Hallo, zegt de dokter. Hij staat bij het andere gordijn. Dokter, dokter, kom toch gauw. Poppejans is ziek. Ik kom al, zegt de dokter. En daar is hij. Zijn jas sleept over de vloer en zijn hoed staat op zijn neus en hij heeft een houten lepel in de hand.

Annie M.G. Schmidt. Jip en Janneke. Amsterdam 1993, p.7

De conclusie is duidelijk: taalniveau B1 verschilt niet wezenlijk van de taal van de ‘Jip en Janneke’-verhalen. De mensen van BureauTaal weten dat ook. Waarom zouden ze hun jongste publicatie anders De taal van mr. Jip van Harten en dr. Janneke Bavelinck (2011) noemen? 

Is de term jip-en-janneketaal denigrerend?

En toch: Wessel Visser, directeur van BureauTaal, moet niets van de term jip-en-janneketaal hebben. Die term noemt hij denigrerend. ‘B1 zou taal voor dummies zijn.’ Ook commerciële bedrijven die herschrijvingen en trainingen in B1 aanbieden, zoals Boertien, LoovanEck of Taalcentrum-VU, mijden de term als een besmettelijke ziekte. En áls de benaming al in hun reclameteksten voorkomt, dan nemen zij er uitdrukkelijk afstand van. ‘Hoe voorkomt u het jip-en-janneke-effect.’ Bij LoovanEck is het een onderdeel van de B1-training. ‘Overigens niet te verwarren met jip-en-janneketaal’, licht Taalcentrum-VU zijn herschrijvingen in B1 toe.

Is de associatie met Annie M.G. Schmidts jip-en-janneketaal werkelijk zo vernederend?

Niet volgens de miljoenen Nederlandse kleuters die sinds 1952 uit de Jip en Jannekeverhalen worden voorgelezen. Ook niet voor de volwassen allochtonen die met Jip en Janneke Nederlands leerden lezen, onder wie de schrijver Lulu Wang: ‘Annie Schmidt. Door haar ben ik in Nederland gebleven. Door Jip en Janneke.’ Of Kader Abdolah: ‘Jip en Janneke. Ik had het in zes maanden met drie woordenboeken uitgelezen. Haar proza. Haar humor. Haar stijl.’ Zelfs voor moedertaalsprekers heeft de uitdrukking een positieve gevoelswaarde gekregen, zo wijst een steekproef in de Krantenbank uit. Het Financieele Dagblad, NRC Handelsblad, De Telegraaf, Trouw en de Volkskrant drukten samen in 2009, 2010 en 2011 de term jip-en-janneketaal 98 keer af, negen van de tien keer in positieve zin.

B1 is een elastisch begrip

Annie M.G. Schmidt houdt zich in de Jip en Jannekeverhalen aan weloverwogen schrijfregels. B1 allerminst. Een voorbeeld. ‘De 29 regels van eenvoudig Nederlands’ zeggen niets over de samenhang in een tekst. Het proefschrift van Jentine Land, Zwakke lezers, sterke teksten?(2009), wees onder meer uit dat verbindingswoorden als ten eerste, omdat of daardoor de teksten in vmboschoolboeken begrijpelijker maken. In de versimpelde vmboschoolboeken ontbreken die.

Deze bevinding zet de B1-regel voor korte zinnen op losse schroeven. De taal van mr. Jip van Harten en dr. Janneke Bavelinck uit 2011 bevat nu dan ook het volgende advies: ‘Korte zinnen dus. Maar let op: zorg ervoor dat er wel een verband bestaat tussen de zinnen. (…) Je kunt de coherentie in je tekst vergroten met verbindingswoorden en verwijswoorden.’ ‘De 29 regels van eenvoudig Nederlands’ worden hier eenvoudig opgerekt: ook langere, samengestelde zinnen mogen. Nog een voorbeeld. De polisvoorwaarden van de HEMA. 

HEMA-polis

U bent verzekerd voor de kosten van verpleging, onderzoek en behandeling van uw huisdier als uw huisdier ziek wordt. De kosten en de behandeling moeten nodig zijn. We vinden die medisch nodig als diergeneeskundigen het daar internationaal over eens zijn. We vergoeden alleen behandelingen die vaak toegepast worden.

Zo luidt nu de HEMA-polis. Ja maar, denkt de lezer, wannéér is de behandeling van mijn hond nodig? Waaróver zijn de diergeneeskundigen het eens? Behandelingen die vaak toegepast zijn, welke zijn dat? Hier wordt de concrete, ondubbelzinnige en nauwkeurige taal, die BureauTaal voor elke tekst bepleit, voor het gemak maar helemaal losgelaten. Toch juicht het persbericht over HEMApolisvoorwaarden herschreven in B1. Conclusie: B1 is als norm voor teksten geen punt op een meetlat maar een glijdende schaal.

Waarom B1 meestal niet werkt

Het probleem waarvoor B1 de oplossing beloofde te zijn, bestaat echt. De taal van financiële instellingen – banken, verzekeraars – is ondoorgrondelijk en soms ronduit misleidend. Ook de taal van de overheid is voor de burger vaak lastig te lezen, net als juridische taal of de taal in de gezondheidszorg. Daarnaast is het waar dat niet iedere Nederlander zijn Nederlands voldoende beheerst; lezersgroepen als allochtonen of laaggeletterden hebben behoefte aan zeer eenvoudige taal.

Deze problemen worden algemeen erkend. Gemeentelijke taalcampagnes zijn al 25 jaar de grote mode. Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw maakt de regering wetten die begrijpelijke taal verordonneren – zoals het Besluit etikettering, de Wet op het financieel toezicht en de Pensioenwet. Voor zwakke lezers zetten organisaties als de Stichting Lezen en Schrijven van prinses Laurentien zich in. 

BureauTaal adviseert in alle gevallen zeer eenvoudig Nederlands. Het veegt daarmee alle lezersgroepen op één hoop. Om drie redenen werkt dit niet helemaal:

  • De leesvaardigheid van de diverse lezersgroepen verschilt te sterk. De meeste mensen hebben met de taal van kranten en tijdschriften weinig moeite. Laaggeletterden en allochtonen hebben die wel. Voor hen is zeer eenvoudig Nederlands noodzaak.
  • Zeer eenvoudig Nederlands is een te bot en te grof middel. De grotemensenmaatschappij is te complex om in zeer eenvoudig Nederlands te beschrijven. Wie toch zijn toevlucht neemt tot dit taalniveau ziet zich gedwongen informatie, nuanceringen en relativeringen sterk te vereenvoudigen of weg te laten. 
  • Teksten in eenvoudig Nederlands zijn helder en direct, maar dodelijk saai en zo plat als een dubbeltje. Dit maakt het lezen hiervan tot een noodzakelijk kwaad. 

Noem B1 ‘jip-en-janneketaal’

Het is de verdienste van BureauTaal dat het het taalgebruik in diverse sectoren te kijk heeft gezet. Ook geeft BureauTaal flinke aanzetten om taalgebruik te ontwikkelen dat begrepen wordt, zelfs als de ontvanger nauwelijks kan lezen, of daar absoluut geen zin in heeft. Onbedoeld heeft BureauTaal ervoor gezorgd dat de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) twee miljoen euro beschikbaar heeft gesteld voor onderzoek naar begrijpelijke taal in de financiële dienstverlening, het onderwijs en de gezondheidszorg.

Maar altijd en overal is B1 overdreven, onnodig en bovendien onmogelijk. Noem je taalniveau B1 ‘jip-en-janneketaal’, dan is meteen duidelijk waarom. Naast jip-en-janneketaal moet je gewonemensentaal onderscheiden. Dit is begrijpelijke taal voor wie de basisschool heeft doorlopen en liefst nog een paar jaar voortgezet onderwijs. Bondige, eenvoudige, nauwkeurige en aantrekkelijke taal zoals de krant die bezigt. Hoe je gewonemensentaal schrijft, wordt beschreven en onderwezen in talloze adviesboeken en trainingen.

Voor tekstprofessionals zou dit heldere en ondubbelzinnige onderscheid een grote uitkomst zijn. Met dit onderscheid kun je opdrachtgevers een checklist Opdrachtgeving voorleggen. Moet het jip-en-janneketaal of gewonemensentaal zijn? Is het antwoord ‘jip-en-janneketaal’, dan vraagt u door. Hoe sterk mag ik vereenvoudigen? Wat mag ik weglaten? Moeten ook moeilijke boodschappen hard en direct op papier komen te staan? Maar moet wat er staat vlot leesbaar én volledig zijn? Mogen er nuances, vergelijkingen en abstracte begrippen in? Mag het empathisch zijn? Kies dan voor gewonemensentaal.

Literatuur

Simo Goddijn, Floor van Horen e.a., De taal van mr. Jip van Harten en dr. Janneke Bavelinck. Den Haag 2011.

Karen Heij en Wessel Visser, Schrijven in eenvoudig Nederlands. Den Haag 2006.

Jentine Land, Zwakke lezers, sterke teksten? Effecten van tekst- en lezerskenmerken op het tekstbegrip en de tekstwaardering van vmbo-leerlingen. Delft 2009.

Joke Linders, Doe nooit wat je moeder zegt. Annie M.G. Schmidt, de geschiedenis van haar schrijverschap. Amsterdam 1999.

Ik snap wel wat die overheid schrijft. Publieksonderzoek 2008. In: Taalpeil. Nederlandse Taalunie 2008.

Ingmar Vriesema, ‘De stelling van Peter Zuijdgeest: de overheid doet net alsof heel Nederland laaggeletterd is.’ In: NRC Handelsblad, 12 en 13 september 2009.

Peter Zuijdgeest, Voor Texamen© zak je altijd. In: Tekstblad, jrg. 13 nr. 4, 2007.

Abonnement of los nummer?

Dit artikel verscheen in een eerder nummer van Tekstblad. Je kunt via onze website losse nummers nabestellen of direct een abonnement nemen op Tekstblad.