Afbeelding

louise_cornelis_columnist_tektblad.jpg

Moeten's en mag-niet's

Auteur: Louise Cornelis

Sla een schrijf handboek open of ga naar een schrijfcursus en ze vliegen je om de oren: de moeten’s en mag-niet’s van goed schrijven. Je moet bijvoorbeeld concreet en beeldend schrijven, de lezer aanspreken, goed structureren, de tekst netjes afwerken, enzovoort. En je mag niet: lijdende vormen gebruiken, clichés, jargon, te moeilijke woorden, te makkelijke woorden, enzovoort – vooral de lijst mag-niet’s is makkelijk uit te breiden. Van zulke lijstjes zakt de schrijfmoed me in de schoenen, vooral van de mag-niet’s. Als ik die allemaal serieus neem, krijg ik geen letter meer op papier. Altijd is er een risico dat ik er eentje overtreed. Want een woord dat niet te moeilijk is, is al gauw te makkelijk. En hoe vind ik een alternatief voor het cliché dat in mijn hoofd zit en dat zó uit mijn pen zou kunnen rollen? Want zo zijn clichés: die schrijf je lekker makkelijk op, maar ja, dat mag dus niet. Wat dan wel? En ik denk altijd maar: als al die dingen die niet mogen echt zo slecht waren, dan zaten ze niet in de taal. Dan hadden we er geen behoefte aan. Ze bestaan omdat ze een functie hebben in de communicatie. Daarom is er ook op elke mag-niet een uitzondering te bedenken. Praten met je lezerAltijd vooraan bij de mag-niet’s staat de lijdende vorm. En altijd krommen dan mijn tenen. In mijn proefschrift (uit 1997) lift ik zien dat je met deze constructie een perspectiefeffect kunt bewerkstelligen. Dat effect is soms subtiel (ik vond dat in computerhandleidingen en voetbalverslagen) en soms krachtig: een goede schrijver kan er bijvoorbeeld een vervreemdingseffect mee bewerkstelligen. Het passief is dan een fraai literair stijlmiddel. Kom dus bij mij niet aanzetten met ‘de lijdende vorm mag niet’. Van mag-niet’s ga je dus niet beter schrijven, volgens mij, en van de moeten’s ook niet echt. Ik weet maar één moeten dat altijd geldt: heb contact met de lezer. Laat je tekst proeflezen, bijvoorbeeld door iemand die lijkt op de beoogde lezer, door een groep pre-testers, of door een professional zoals een eindredacteur. Luister naar wat die lezers over je tekst te zeggen hebben, ga in gesprek. Niet om blind op te varen; je blijft regisseur van de tekst. Maar omdat elke schrijver blinde vlekken heeft. En omdat praten met je lezer je ervan doordringt dat schrijven communiceren met die lezer is, en helemaal niet zo heel anders dan praten. Als we met elkaar praten,  stemmen we onze bijdragen automatisch op elkaar af. Zelfs de meest verstokte beleidsschrijver zegt echt niet tegen z’n collega: “Er dient op netwerkniveau door middel van een authenticatiemechanisme de authenticiteit van de communicerende netwerkcomponenten te worden vastgesteld.” * Als schrijven en praten meer op elkaar zouden lijken, dus als we ons vermogen tot recipient design van praten mee zouden nemen naar schrijven, dan zijn lijsten moeten’s en mag-niet’s niet meer nodig. Want die komen natuurlijk allemaal neer op ‘wees lezergericht’. Zijn er eigenlijk goede teksten die daartegen zondigen?

 


Bestel hier eerder verschenen nummers van Tekstblad.