Afbeelding

Een man houdt een bord vast met Black Lives Matter

Voorbij het zwart-witdenken

Inclusiever schrijven voor iedereen

De opkomst van de Black Lives Matter-beweging werkt als een katalysator voor meer bewustwording van institutioneel racisme dat zit ingebakken in alle facetten van de samenleving, juist in geschreven teksten. Bewustwording is een goede zaak, maar blijkt in de praktijk niet altijd gemakkelijk toepasbaar. Valt het al niet mee om als tekstschrijver je blinde vlekken te traceren, ook gebrek aan eenduidigheid over het begrip inclusie zit in de weg. In dit artikel zoekt Marie Baarspul de nuances tussen zwart en wit.


Marie Baarspul is zelfstandig kunsthistoricus, tekstschrijver, publieksbemiddelaar en docent.


Het begon in de museumsector, maar inmiddels wordt in steeds meer delen van de samenleving de noodzaak erkend van inclusievere teksten, die gemarginaliseerde groepen niet buitensluiten maar omarmen. De aandacht gaat daarbij vooral uit naar woordgebruik. Niet zo gek als je beseft hoeveel mensen onaangenaam getroffen zijn door woorden als indo of allochtoon. Bij een tekst waarin zulke benamingen voorkomen, zullen zij zich niet betrokken voelen. Integendeel. De boodschap van de schrijver zal hen niet bereiken.

Bezoedeld verleden

Dat de roep om inclusie vanuit de museumwereld komt, is evenmin vreemd. Musea gewijd aan volkenkunde en oude kunst kregen steeds vaker reacties op teksten met beladen termen uit het koloniale verleden. Het Rijksmuseum verwijderde in 2015 alle onwelgevallige woorden uit objectdatabase en zaalteksten. In 2018 publiceerde het Nationaal Museum van Wereldculturen – een samenwerkingsverband tussen het Afrika Museum in Berg en Dal, het Rijksmuseum Volkenkunde in Leiden en het Tropenmuseum in Amsterdam – Woorden doen ertoe. Een Incomplete Gids voor woordkeuze binnen de culturele sector. De gids bespreekt met de nodige verantwoording ‘een aantal van de meest betwiste woorden uit het vocabulaire van de museumwereld, waarvan vele termen ook in het dagelijks leven gebruikt worden’ en biedt waar mogelijk alternatieven. Nadrukkelijk noemen de redacteuren het een ‘Work in Progress’: taal is voortdurend in beweging en de inzichten veranderen soms per week.


Dit artikel verscheen eerder in Tekstblad 2020, #4. Niets missen in de communicatie? Word abonnee van Tekstblad!


Beladen termen

Bij een groot deel van de opgenomen woorden in Woorden doen ertoe laat de negatieve connotatie niets aan duidelijkheid te wensen over. Het gaat dan om generaliserende benamingen als ‘de’ Duitsers, ‘de Chinees’ of ‘Jappen’, naast termen als gevolg van historische gebeurtenissen die in de loop der tijd beladen zijn geraakt: indo, het n-woord, slaaf. Helaas zijn niet alle oplossingen even bruikbaar. Zo bestaat er (nog) geen goed Nederlands alternatief voor ‘Indiaan’; je kunt hier kiezen tussen het Amerikaanse Native Americans (opmerkelijk genoeg ontbreekt First Nations) of omschrijvend gerommel (‘oorspronkelijke bewoners’). De term ‘inheems’ is – terecht – voorbehouden aan planten of dieren, waardoor de optie ‘inheemse bevolking’ vervalt.

Bij dergelijke aanduidingen werd in de museumwereld tot voor kort nauwelijks stilgestaan. Toch is het in de eerste plaats verstandig om te bepalen of het benoemen van herkomst, culturele achtergrond of uiterlijk wel echt noodzakelijk is. Is het onvermijdelijk, dan geldt het advies van de gids om bij twijfel over de juiste benaming van (groepen) personen terminologie te gebruiken ‘die de groepen zelf gebruiken en respectvol vinden’.

Wit en zwart

Dat laatste kan in de praktijk lastiger zijn dan het lijkt. Zo kiest Woorden doen ertoe voor het gebruik van de termen 'wit' en 'zwart', hetgeen door erfgoed- en overheidsinstellingen en media zoals de NOS is overgenomen. Is de keuze voor wit in plaats van blank inmiddels vrij algemeen aanvaard, over zwart bestaat beduidend minder eensgezindheid. Uit de interviewserie ‘Land van Afkomst’ van Robert Vuijsje in de Volkskrant blijkt dat veel mensen van gemengde komaf ‘zwart’ te hard of negatief vinden klinken (zwart geld, zwartrijden) en daarom liever ‘donker’ of ‘bruin’ zeggen. Daarnaast is ‘zwart’ op te vatten als een politieke term die verwijst naar de oorspronkelijke herkomst van het Afrikaanse continent en daarmee naar het slavernijverleden, met een activistische connotatie als gevolg. Mensen met andere niet-Nederlandse wortels kunnen zich ronduit ongemakkelijk voelen met het etiket ‘zwart’.

Is wit een kleur?

Tegelijkertijd kun je argumenteren dat ‘wit’ in de christelijke cultuur altijd aanzienlijk positievere connotaties heeft gehad (licht, leven, de hemel) dan zwart (nacht, dood, de hel). Mensen op wie de term ‘wit’ betrekking heeft, hebben bovendien huidskleuren in alle nuances van roze. Hier is wat mij betreft het laatste woord nog niet over gezegd.

Kun je er echt niet omheen om de huidskleur van een persoon in een tekst te definiëren, dan voel ik om die reden zelf nog het meeste voor ‘iemand/mensen van kleur’ (de Amerikaanse identiteitscategorie POC, in Nederland overgenomen door de klankbordgroep van het Nationaal Archief). Al denk ik er altijd meteen achteraan dat je hiermee alsnog een stigmatiserend contrast aangeeft met een ‘witte’ standaard. Dus dan maar liever zo concreet mogelijk land of cultuur (of een mix daarvan) benoemen – en alleen als het relevant is voor je verhaal. 

Ongemak wegnemen

Wie schrijft over gebeurtenissen uit het verleden en termen tegenkomt waarvan de connotatie inmiddels is veranderd, kan de hedendaagse emotie maar het beste concreet benoemen. Een voorbeeld is het n-woord in de 19de-eeuwse briefwisseling tussen Vincent van Gogh en Paul Gauguin. Plaats het in je tekst tussen aanhalingstekens, leg uit dat dit tegenwoordig een scheldwoord is en uit welke historische context het afkomstig is. Hetzelfde geldt voor het begrip Gouden Eeuw, waarbij je verklaart waarom deze term beladen is. Een korte toelichting kan de kloof tussen verleden en heden dichten en veel ongemak wegnemen.

Scheldwoord of geuzennaam?

Een ander lastig punt in relatie tot context: benamingen die gelden als scheldwoord voor iemand uit een gemarginaliseerde groep worden door leden van diezelfde groep onderling gebruikt en evolueren niet zelden tot geuzennaam. Denk aan de n-woord-kwestie met trainer Ron Jans in de kleedkamer van FC Cincinnati en aan de tijdschrifttitel PINDA*, de glossy voor en door Indische Nederlanders uit 2019.

Genderperikelen

Een term die naast scheldwoord (ook) dienst doet als geuzennaam maar de historische context overstijgt, is ‘gay’. Hoewel te verkiezen boven ‘homo’, dat tegenwoordig alleen nog een negatieve lading heeft, is deze benaming in de praktijk te beperkt. Wil je zo volledig mogelijk zijn, dan benoem je met het acroniem LGBTQIA+ het complete scala aan niet-heteroseksuele geaardheden. In Noord-Amerika en Europa, wel te verstaan, want ook deze term is etnocentrisch en houdt geen rekening met gendervormen in de rest van de wereld – reden voor critici om het gebruik ervan te verwerpen. Aanzetten tot een genderwoordenlijst zijn tot dusver gedaan door Studio I(nclusie) in het Van Abbemuseum in Eindhoven, het Engelstalige A Queer Glossary (2015-16), en de Gemeente Amsterdam die in 2018 de Regenboogschrijfwijzer uitbracht. De discussie hierover is behoorlijk gecompliceerd en nog volop in beweging.

Diversiteit is nog geen inclusie

Bovenstaande maakt duidelijk hoe cruciaal woordgebruik is in de communicatie met doelgroepen. Maar hoe belangrijk het ook is om na te denken over de manier waarop je over of tegen de lezer spreekt: bewust woordgebruik maakt nog geen inclusieve tekst.

Door je te beperken tot de ‘juiste’ terminologie blijf je gericht op afzonderlijke mensengroepen en hun diversiteit. Een inclusieve publiekstekst maakt weliswaar gebruik van die kennis, maar gaat nog een stap verder: zo veel mogelijk lezers binnenboord houden door zo min mogelijk mensen voor het hoofd te stoten. Jammer genoeg lopen zowel binnen als buiten de cultuursector de begrippen diversiteit en inclusie regelmatig door elkaar. Dat komt doordat hun definities vaak niet helder zijn benoemd. Zo betrekken veel instanties diversiteit uitsluitend op etniciteit, ervan uitgaand dat de aanwezigheid van een of meer mensen ‘van kleur’ in de organisatie automatisch leidt tot een inclusiever doelgroepenbeleid en dito publieksteksten. Dat dit is een misvatting is, weet ik uit mijn eigen praktijk. Inclusie omvat zoveel meer.

Breed begrip

Om die reden streef ik in mijn teksten en redactie naar de betekenis van inclusie in de breedste zin van het woord: inhoud toegankelijk maken voor zo veel mogelijk mensen. Het is mijn vaste overtuiging dat elke instelling die draait op gemeenschapsgeld de plicht heeft om in principe toegankelijk te zijn voor alle leden van die gemeenschap. Daarbij gaat het om etniciteit en gender, maar net zo goed om leeftijd, opleiding en sociaaleconomische klasse. Juist in die laatste categorieën liggen veel subtielere manieren van uitsluiting op de loer. 

Verraderlijk neutraal

Publieksteksten richten zich op de ‘gemiddelde lezer’, maar gemiddeld op welk gebied? Intelligentie? Opleiding? Kennis van kunst, geschiedenis, toneel, muziek of literatuur?

Juist openbare teksten, zichtbaar voor alle bezoekers van een museumzaal of website, kunnen gemakkelijk een gevoel van uitsluiting doen ontstaan. Dat gebeurt al wanneer een tekst te lang is en ontoegankelijk geschreven, met wollig of elitair taalgebruik en veel jargon. Minder geoefende en gemotiveerde lezers geven dan snel op: te veel moeite. Sommigen worden onzeker: zijn ze echt zo dom? Lezen de teksten daarentegen vlot en zijn ze lekker kort, dan dreigt weer het gevaar van té-kort-door-de-bocht. Daarbij is weinig plaats voor nuance (en ook generalisaties leiden tot uitsluiting). Wat veel van dit soort teksten gemeen hebben, is hun verraderlijke neutraliteit: ze lijken bedoeld voor iedereen, maar door vaak onbewuste formuleringen sluiten ze op subtiele wijze groepen in de samenleving uit.

Laten ‘we’ een aantal van die formuleringen eens nader bekijken.

Wij

‘Wij mensen …’. Het is de enige uitdrukking met ‘wij’ die je zonder erbij na te denken kunt gebruiken. Verder is ‘wij’ vrijwel altijd problematisch als persoonsvorm in publieksteksten. Waarom? Omdat onduidelijk is wie ‘wij’ zijn. Lees je een tekst afkomstig van een – al dan niet culturele – instelling, dan is ‘wij’ een vage institutionele autoriteit. Op deze manier gebruikt, komt het bovendien bevoogdend over: ‘Hier zien we …’, ‘We luisteren naar …’. Het is de vraag welke lezer zich hierdoor aangesproken voelt. Neutraliseer liever: ‘Hier is … te zien’, of vraag: ‘Hoor je …?’ Ook kun je laten weten van wie die mening is. Bij ‘Wij denken dat dit werk van Rembrandt is’ blijft onduidelijk wie die bewering doet en met welke autoriteit. Zeg dan: ‘Onderzoekers/wetenschappers denken …’.

Wees je altijd bewust van de menselijke neiging om vanuit het wij-perspectief te schrijven. Dit kan de suggestie wekken van religieus etnocentrisme (‘Zoals wij kerst vieren’), geografisch etnocentrisme (het Verre Oosten) of chronologisch etnocentrisme (De eerste eeuw van onze/de jaartelling). Maak het zo concreet mogelijk: Zoals christenen kerst vieren / Zuidoost-Azië / De christelijke jaartelling.

Inleving en afstand

Bij teksten over historische voorwerpen, personen en gebeurtenissen is het aan de schrijver om de afstand met de belevingswereld van de lezer (de historische kloof) te verkleinen. Hoe? Kies voor de actieve in plaats van passieve vorm, voer handelende personen en onderwerpen op en geen abstract ‘Er werd …’. Mijd het afstandelijke ‘men’. Vervang zelfstandig gebruikte werkwoorden (het gereedmaken) door een constructie met ‘… te’ (gereed te maken) en beperk jaartallen en persoonsnamen, tenzij ze relevant zijn voor je verhaal. Waar mogelijk kun je het verleden dichterbij brengen door in de praesens historicum (historische tegenwoordige tijd) te schrijven, al geeft dit soms problemen als je in diezelfde tekst iets over het heden moet vertellen.

Wil de lezer zich goed kunnen verplaatsen in je verhaal, dan is historisch besef onontbeerlijk. Hier ligt voor de tekstschrijver in de erfgoedsector een belangrijke taak als ‘vertaler van het verleden’. Immers, een object, motief of afbeelding betekende voor tijdgenoten vaak iets heel anders dan voor beschouwers van nu. Benoem dit verschil en trek parallellen met het heden; geef bijvoorbeeld het huidige equivalent van een geldbedrag erbij. Let wel, doe het niet te vaak en maak niet al te anachronistische vergelijkingen, het wordt snel populair en simplistisch.

Verborgen normen

Ongeacht het onderwerp liggen aan elke tekst keuzes ten grondslag die stoelen op traditionele uitgangspunten. Denk aan ‘de witte heteroman’ en ‘het gezin’ van man, vrouw en (2) kinderen. De meeste alfawetenschappen, niet in de laatste plaats de (kunst)geschiedenis, zijn van oudsher westers (‘wit’) en masculien gericht. Mannelijke én vrouwelijke studenten lazen decennialang door mannen geschreven vakpublicaties waarin vrouwelijke actoren ontbreken. Probeer je van zulke omissies bewust te zijn en zet Vrouwenlexicon in je favorieten. Wil je er op subtielere wijze iets aan doen? Kies bij terugverwijzing naar zelfstandig naamwoorden die zowel mannelijk als vrouwelijk kunnen voor de vrouwelijke variant (de commissie, zij beslist; de community, haar kenmerken).

Excluderende kunsttaal

Gaan teksten over oude kunst, dan valt nog iets anders op. Vooral kunsthistorici en museumconservatoren benaderen die kunst als geïsoleerd fenomeen waarover je spreekt in een bijzondere taal. Hun connaisseurshouding leidt tot teksten over de artistieke ontwikkeling van kunstenaars, doorspekt met termen als ‘virtuoze penseelstreek’, die slechts vakgenoten aanspreken. Wil je inclusiever te werk gaan, dan moet deze 19de-eeuwse opvatting wijken voor een contextuele blik op kunst en geschiedenis. Benader erfgoedobjecten als vensters op het verleden en verklaar in de tekst hoe zij zich daartoe verhouden.

Hedendaagse-kunstteksten lijken vaak nog sterker gericht op een genootschap van ingewijden. Hun art speak kenmerkt zich door uitdrukkingen als ‘refereren aan’ en ‘hedendaagse paradigma’s’. Ook kunstenaars zelf maken zich hieraan schuldig, met ingewikkeld getheoretiseer dat een onvermijdelijk onderdeel lijkt van conceptuele kunst. En de argeloze lezer? Die ziet haar of zijn onwetendheid bevestigd en denkt: hier hoor ik niet bij.

De u/jij-kwestie

Anders dan toelichtende of informerende teksten spreken veel wervende teksten de lezer direct aan. Als schrijver sta je dan voor de keuze tussen ‘u’ en ‘jij’. Door ‘u’ voelen de meeste 60-minners zich niet aangesproken; door ‘jij’ zijn 70-plussers beledigd, met hetzelfde resultaat. Meestal kun je de directe aanspreekvorm wel vermijden zonder afstandelijk over te komen. Gebruik dan ‘je’ in de algemene zin, zoals voetballers doen: ‘Je kunt je voorstellen dat …’, of kies voor de gebiedende wijs zonder persoonsvorm (‘Nog geen kaartje? Wees er snel bij’). Voor teksten gericht op een jonger publiek ligt de keuze voor de hand, maar ook daarin beter niet te veel jijen en jouwen; dat komt over alsof een volwassene tegen een kind praat.

Doe de realiteitscheck

Wil je zorgen voor meerstemmige publieksteksten, dan kun je niet zonder de visie van de betrokken gemeenschap(pen). Zo zette het Amsterdamse Museum Van Loon ter voorbereiding van de tentoonstelling Aan de Surinaamse grachten – over de aandelen van de Van Loons in de 18de-eeuwse Surinaamse plantages – een denktank in met zowel nazaten van de familie als Surinaamse Nederlanders. Schrijver Karin Amatmoekrim checkte de zaalteksten op ongewenst woordgebruik met betrekking tot slavernij. Helaas waren de teksten niet doorgelicht op toegankelijkheid. Het wetenschappelijke taalgebruik met talloze namen en getallen maakte dat bezoekers zich moeilijk konden inleven. Dat zorgde dus op een andere manier voor uitsluiting.

(Zelf)reflectie

Inclusiever schrijven is behalve een streven vooral een bewustwordingsproces. Vergeet daarom niet om regelmatig te evalueren, al is het maar voor jezelf. Met name culturele instellingen slaan interne evaluatie en kwalitatief publieksonderzoek vaak over, omdat het volgende alweer in de maak is. Toch is dit van groot belang voor de ontwikkeling van je inclusieve schrijfcapaciteiten. Doe navraag, liefst bij suppoosten, gastmannen- en vrouwen of rechtstreeks bij bezoekers. Bestudeer de statistieken van website en/of audiotour en bekijk de reacties op sociale media: hoe is de tekst gelezen? Waren er klachten over de formulering en van wie? Is de boodschap goed overgekomen? Onmisbare informatie om je volgende tekstproject nóg inclusiever te maken.

Tips

  • Krijg oog voor blinde vlekken: ga niet uit van de witte heteroman / het traditionele gezin;
  • Benoem huidskleur/afkomst/geaardheid/beperking enzovoort alleen als dit relevant is voor je verhaal;
  • Wees zo concreet mogelijk (zeg niet: ‘onze’ jaartelling als je de christelijke jaartelling bedoelt / niet ‘het Verre Oosten’ maar Zuidoost-Azië);
  • Kies termen en benamingen die de betreffende gemeenschap zelf respectvol vindt. Maar: blijf steeds je aannames checken bij diezelfde gemeenschap;
  • Benoem de emoties rondom een term uit het verleden en verklaar waarom deze tegenwoordig beladen is (zoals ‘Gouden Eeuw’).

Dit artikel verscheen eerder in Tekstblad 2020, #4. Niets missen in de communicatie? Word abonnee van Tekstblad!