Afbeelding

Een groep studenten

Interview Ykwinno Hensen over zijn thesis ‘Het verschil tussen lid zijn en lit zijn’

Ykwinno Hensen is neerlandicus, schrijver en creatieve alleskunner. In 2018 schreef hij zijn bachelorscriptie voor de studie Nederlands aan de Universiteit Utrecht over het verschijnsel ‘studententaal’ in relatie tot prestige, rebelse anti-taal en jargon. Ik sprak hem erover in een cafeetje in de Utrechtse binnenstad.

Ha Ykwinno, goed je te zien. Het is nu bijna vijf jaar na het verschijnen van je thesis, wat is je bijgebleven?

Het staat me bij dat er nauwelijks secundaire literatuur te vinden was over studententaal. Ik vond één stuk dat in een tijdschrift had gestaan met een verwijzing naar studententaal, maar dat kwam uit de 19e eeuw. Ik kwam er dus achter dat ik zelf moest gaan definiëren wat studententaal nou eigenlijk was. Dat leidde tot leuke gesprekken met studenten, die ik interviewde in groepen. Het onderwerp van gesprek? Studententaal. Ook zette ik een enquête uit in mijn eigen kring, niet in de eerste zin om woorden te peilen, maar dat was wel de uiteindelijke uitkomst. Die enquête werd vervolgens gedeeld door niet alleen mijn scriptiebegeleider dr. Jacomine Nortier, maar tot mijn verrassing ook prof. dr. Frits van Oostrom, in een mailing. Het balletje ging rollen en uiteindelijk had ik een waslijst aan woorden van meer dan 200 respondenten. Ook toen de scriptie eenmaal af en online was, ging ‘ie heel Nederland rond. Ik kreeg op den duur een berichtje van een vriend uit Utrecht dat zijn zusje mijn scriptie had zien langskomen in haar huis-appgroep. En zij woonde in Groningen!

Hoe kwam het dat je scriptie viral ging?

Taal leeft blijkbaar onder studenten. Ik kreeg van veel mensen ook terug dat de woordenlijst een grote reden was dat de scriptie zoveel werd doorgestuurd. Studenten gingen daarin lopen grasduinen om hun vocabulaire uit te breiden, terwijl dat vanzelfsprekend niet per se de bedoeling was van mijn scriptie. Ik wil(de) mezelf ook helemaal niet uitroepen tot autoriteit op het gebied van studententaal. Voor sommige woorden moest ik zelfs bij vrienden of kennissen aankloppen.

Welke woorden waren dat?

Driemannen bijvoorbeeld, daar had ik nog nooit van gehoord, maar dat is een drinkspelletje. Grondpizza, daar had ik wel een idee van, maar moest ik toch nog even vragen. En het woord abel, voor dat iemand ergens goed in is, dat is misschien een afkorting van ‘capabel’, of een angli- of gallicisme.

Hoewel het een grote groep is, is het geen uniforme groep. Hoe ging je in je scriptie om met verschillende subgroepen binnen de studentencultuur en verhouding tot prestige van studententaal?

Ik had daar best een onderscheid in kunnen maken, maar dat heb ik niet gedaan. Ik heb voor mijn scriptie ook eigenlijk geen mensen van het corps gesproken, hoewel dit wel een interessante groep was geweest, omdat dat vaak wordt gezien als de ‘bron’ van studententaal. Wel heb ik leden van andere gezelligheidsverenigingen gesproken; de enquête bereikte simpelweg geen leden van het corps. Wat interessant was dat er bij alle lagen die ik sprak naar voren kwam dat ze wel af en toe studententaal bezigden, maar dan niet serieus, of voor de grap, en dat het serieus bezigen van studententaal meer is weggelegd aan corpsleden (hoewel uit de interviews bleek dat niet-corpsleden diezelfde studententaal zo nu en dan zonder blikken of blozen bezigden). De studenten uiten zich met hun taalgebruik wel als student, maar willen zich niet identificeren met het stereotype wat er rond studenten hangt.

Hoe komt dat, denk je?

Als je naar de lijst met studententaal kijkt zie je dat je de woorden bijna allemaal kunt ophangen aan drie thema’s. Ykwinno telt op zijn vingers mee: ‘seks’, ‘zuipen’, en ‘brak zijn’. Hoewel deze dingen ook bij het studentenleven horen, hebben ze geen betrekking op wat het woord ‘student’ eigenlijk betekent: iemand die studeert. En áls het woord dan een keer met studeren te maken heeft, bijvoorbeeld soggen (sog is een acroniem voor studieontwijkend gedrag), dan gaat het over iets wat in essentie het tegenovergestelde is van studeren. Daarnaast bestaat de lijst voor een groot deel uit vulgarismen, dat bevestigt maar weer eens het (negatieve) maatschappelijke beeld van de student.

Is het Nederlands hier uniek in?

Ongetwijfeld niet. Wanneer het gaat over jongerentalen, dan heb je twee categorieën. De ene (type 1), ook wel ‘rebelse antitaal’ genoemd, is een soort geuzentaal. Dit type is het soort taal waarmee jongeren zich afzetten tegen een maatschappij waarvan zij het gevoel hebben er niet helemaal in mee te mogen draaien. Dat zie je bijvoorbeeld terug in straattaal. De zogenoemde type 2-talen zijn het tegenovergestelde. Dat is een andere taal waarmee men juist zegt: je hebt hier te maken met een (hoogopgeleide). Zo’n taal bestaat in Indonesië, en die heet in het Indonesisch letterlijk ‘jargontaal’ (Bahasa Gaul). Dit was in de eerste instantie en formele vorm van Indonesisch die door de elite in Jakarta werd gesproken. Later werd Bahasa Gaul door studenten overgenomen en betekende het bezigen ervan meer iets als: wij zijn beter, van een hogere sociale klasse, staan boven de gemiddelde burger omdat we slimmer zijn, en zo komen we verder in maatschappelijke zin.

En waar valt de Nederlandse studententaal in deze typen?

Dat is juist het interessante aan de scriptie die ik schreef. Nederlandse studententaal liet zich juist niet helemaal vangen binnen deze twee typeringen. Er zit ergens een type-2 in, want het feit dat je studeert, betekent dat je je tussen de meest intelligente van de samenleving begeeft. Aan de andere kant kwam er uit de gesprekken dat er ook weer aspecten van het type 1 in zitten; de antitaal. Met studententaal laat je zien dat je onderdeel uitmaakt van een intellectuele elite, terwijl je tegelijkertijd uitstraalt dat je die elite niet te serieus neemt – lol is belangrijker dan status.

Benieuwd geworden naar de woordenlijst? Die vind je hier!