Afbeelding
Kunnen tekstprofessionals ongestraft vloeken in hun teksten?
Dat zou je verdomme wel eens willen weten. Marten van der Meulen, auteur van het Groot Nederlands Vloekboek, probeert een antwoord op de vraag te geven.
Lange tijd was er een aantal duidelijke situaties waarin je formeel taalgebruik kon verwachten. In de politiek en in de wetenschap bijvoorbeeld, maar ook in veel literatuur. De afgelopen decennia is hier echter verandering in gekomen. Van het NOS-journaal tot gerechtelijke vonnissen: informele taal wordt in toenemende mate gebezigd of verwacht. Dit geldt ook voor geschreven taal. Zo tonen wetenschappelijke biologietijdschriften tussen 1965 en 2015 een toename van 24% voor informele kenmerken zoals persoonlijke voornaamwoorden en samentrekkingen. Over het algemeen wordt deze informalisering als positief ervaren, omdat teksten hierdoor voor een breder publiek toegankelijk zijn. Maar waar ligt de grens? Zou je bijvoorbeeld krachttermen of vloeken kunnen gebruiken? Intuïtief zou je die misschien niet verwachten in zakelijk taalgebruik. Toch laat onderzoek zien dat er redenen kunnen zijn voor professionals om taboewoorden te gebruiken.
Vloeken in boeken
Allereerst: er zijn allerlei taalkundige onderscheiden te maken tussen vloeken, scheldwoorden en verwensingen (zie Van Sterkenburg 2008 voor een overzicht), maar dat gaat voor dit artikel te ver. Hier worden de woorden 'vloeken', 'krachttermen' en 'taboewoorden' door elkaar gebruikt om alles te omvatten van ziektes tot religie. Dat gebeurt namelijk in het aangehaalde onderzoek vaak ook.
In gesproken taal zijn vloeken toegenomen sinds de jaren 1960 (zie bijvoorbeeld DuFrene &Lehman 2002), maar naar het gebruik van vloeken in geschreven teksten is weinig onderzoek gedaan. Wel is er een Amerikaans onderzoek waarin wordt gekeken hoe het gebruik van vloeken zich ontwikkelt in literatuur tussen 1950 en 2008 (Twenge, VanLandingham & Campbell 2017). Die ontwikkeling mag explosief worden genoemd: gemiddeld worden er 28 keer zoveel vloeken gebruikt, terwijl motherfucker zelfs 678 keer zo vaak voorkomt in 2008. Voor Nederland is vergelijkbaar onderzoek nog niet gedaan. Een snelle blik in een verzameling van meer dan 150 romans uit 2013 laat echter 514 keer fuck, 391 keer klootzak, en 626 keer kut zien. Dat is aanzienlijk meer dan je bij Vestdijk, Elsschot, of Mulisch zal vinden, of zelfs bij Reve.
In literatuur kunnen deze vloeken een bepaalde functie hebben, omdat de teksten een afspiegeling van de samenleving proberen te zijn. Hoewel men er in sommige kringen niet blij mee zal zijn, zal het gebruik toch niet al te veel problemen (meer) opleveren. In professionele context ligt dat anders. Advieswebsites noemen vloeken vaak als iets wat je absoluut niet moet doen. Engels onderzoek laat zien dat 81% van de werkgevers vloeken als onprofessioneel beschouwt. Toch betekent zo'n cijfer dat toch ook 19% van deze groep vloeken mogelijk níet als problematisch ervaart. Dat is best een groot percentage. Het kan natuurlijk om een persoonlijke voorkeur gaan. Maar er zijn ook verschillende oorzaken die kunnen verklaren waarom iemand vloeken niet per se direct zou veroordelen.
Eerlijker?
Mensen die vloeken worden in sommige situaties als eerlijker gezien. Dit blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek dat aan de Erasmus Universiteit werd uitgevoerd (Rassin en Van der Heijden 2005). Proefpersonen kregen nepverklaringen van verdachten en beklaagden te lezen. Wanneer die vloeken bevatten, werden de sprekers als oprechter ervaren. De reden hiervoor kan zijn dat mensen die vloeken als meer emotioneel worden ervaren, en emotie wordt gelinkt aan oprechtheid. Dit is ook duidelijk te zien bij president Trump. Die staat bekend om zijn gebruik van vloeken, maar zelfs in de toch sterk religieuze Verenigde Staten werkt dat niet per se tegen hem. Mensen vinden dat hij 'zegt waar het op staat', en dat hij eerlijk is. Of hij dat ook echt is, dat doet er dan niet eens toe: het gaat erom hoe het overkomt.
De positieve eigenschappen die aan vloekende mensen worden toegekend hebben ook een voordehandliggend effect: vloeken kan overtuigend werken. Dit bleek uit onderzoek van Scherer en Sagarin (2006). Zij lieten een speech horen aan twee groepen proefpersonen. De ene groep kreeg een 'schone' versie te horen, de andere een versie met een aantal vloeken. De tweede groep was meer overtuigd van de boodschap van de speech, en ervoer die bovendien als intenser. Ook hiervoor is anekdotisch en opnieuw presidentieel bewijs. Na de olieramp in de Golf van Mexico in 2010 reageerde toenmalig president Obama namelijk door te zeggen dat hij iemand 'een schop onder zijn kont' wilde geven. Dat beviel mensen: eindelijk een politicus die zei waar het op stond, en die geen blad voor de mond nam.
Ten slotte is er ook een derde effect van het gebruik van vloeken, en dat is opnieuw sociaal. Uit onderzoek van Baruch en Jenkins (2007) bleek dat het gebruik van vloeken ervoor kan zorgen dat je beter in een groep past. Een voorbeeld hiervan wordt gegeven door een van de auteurs zelf. Die was undercover gegaan in een pakhuis, om scheldgedrag te bestuderen. Aanvankelijk gebruikte hij alleen milde scheldwoorden, bijvoorbeeld 'shit' als hij zich stootte, ook al gebruikten andere werknemers grovere vloeken. Op een dag deed de onderzoeker dat ook, en schold hij een van zijn medewerkers uit voor 'fucking cunt'. Opvallend genoeg werd hij direct daarna voor het eerst voor sociale activiteiten uitgenodigd. Vanuit taalwetenschappelijk oogpunt is dit eigenlijk best logisch. Conformeren aan het taalgebruik van een groep is een belangrijke factor voor het lidmaatschap van die groep. Bovendien was het taalgebruik hier ook nog eens taal die buiten de werksfeer als onwenselijk werd gezien. De mannen overtraden dus samen een sociaal taboe, en dat heeft óók een sterke verbindende functie.
Heftigheid
Er zijn twee belangrijke terugkerende elementen in het onderzoek dat is gedaan naar vloeken in een professionele omgeving. Het eerste daarvan is de heftigheid van de woorden. Er wordt meestal gebruikgemaakt van 'milde' vloeken, in het Engels vooral woorden als 'damn', 'shitty' en 'fucking'. Zwaardere vloeken, zoals ziektes in het Nederlands of geslachtsdelen in het Engels, worden in onderzoek nauwelijks genoemd. Dit zou al een eerste signaal kunnen zijn voor hun potentiële onwenselijkheid. Het onderzoek van Baruch en Jenkins vormt hier een uitzondering op. Vooral hun gebruik van het woord 'cunt' is opvallend, omdat sprekers van het Engels dat over het algemeen als ergste scheldwoord ervaren. Er zijn dus wel situaties waarin dit soort vloeken gebruikt wordt, en waarbij ze bovendien een positief effect hebben.
Het tweede punt is misschien nog belangrijker: het gaat eigenlijk in alle gevallen van vloekonderzoek om gesproken taal. Zelfs bij de nepverslagen uit de rechtbank ging het om transcripties van gesprekken. Dit roept de vraag op hoe je in geschreven taal dan wel met vloeken moet omgaan. Daar lijkt geen onderzoek naar te zijn gedaan. Dat zou er opnieuw op kunnen wijzen dat het ongebruikelijk is om vloeken in geschreven taal te gebruiken. Of het kan een effect zijn van het taboe rondom vloeken: lange tijd werd er bijvoorbeeld überhaupt geen onderzoek naar gedaan. Toch is er wel iets te zeggen over het eventuele gebruik van vloeken in geschreven taal. Geschreven taal komt over het algemeen sneller bot over dan gesproken taal, vanwege het gebrek aan context en de mogelijk verzachtende werking van lichaamstaal of gezichtsuitdrukking. Zo kreeg ik ooit een mailtje van iemand die aan een groep bekenden en minder-bekenden schreef: ‘Aub openstaand bedrag deze week nog betalen’. Een uur later mailde hij weer: ‘Was niet bot bedoeld, sorry’. Ik ken deze jongen goed, en wist dat hij alleen efficiënt probeerde te zijn. Maar hij had een klacht gehad van iemand anders: dat hij niet zo onbeschoft hoefde te zijn. Het is mogelijk dat een vloek op eenzelfde manier als bot wordt ervaren. Stel dat mijn vriend 'Kunnen jullie het openstaande bedrag verdomme deze week nog betalen?' had geschreven, dan waren er waarschijnlijk nog meer boze mailtjes gevolgd.
Wel of niet doen?
In hoeverre kun je vloeken dus gebruiken in professionele, schriftelijke communicatie? Op basis van het bestaande onderzoek zou ik zeggen: wees erg voorzichtig. Door het gebrek aan context in schriftelijke communicatie bega je zo een faux pas. Alleen onder bepaalde omstandigheden zou ik eventueel vloeken. Die omstandigheden hangen sterk af van je medium, en van je publiek. Communicatie vanuit een organisatie naar buiten (via bijvoorbeeld Twitter, reclame of nieuwsbrieven) kan beter van vloeken gespeend blijven. Het risico dat je contextloze boodschap door iemand verkeerd wordt geïnterpreteerd is te groot. Toch is ook hier wel weer een uitzondering op te vinden. New York Pizza adverteert bijvoorbeeld al jaren met de slogan 'Damn Tasty'. Je mag aannemen dat deze gewaagde uitstraling ze meer klanten oplevert dan dat het ze kost.
Sowieso lijken de voordelen van vloeken dusdanig te zijn dat het soms wel degelijk het risico waard kan zijn. Vooral het versterken van overtuigingskracht kan een interessant gegeven zijn. Hierbij echter lijkt het bestaande onderzoek aan te tonen dat machtsrelaties ook nog een belangrijke factor kunnen zijn. Een leidinggevende die een team wil motiveren een bepaald doel te bereiken zou een milde vloek kunnen gebruiken. Vloeken kan dan worden gezien als een teken van krachtig leiderschap. Binnen een team van gelijken kan er ook wel iets losbandiger worden geschreven. Dat kan het groepsgevoel verhogen. Maar vloeken naar boven of naar buiten, dat zou ik niet snel doen. Behalve als de ander begint. Dan kun je je lekker conformeren.
Over de auteur
Marten van der Meulen doet aan de Radboud Universiteit promotieonderzoek naar de relatie tussen taaladvies en taalverandering. Daarnaast is hij een actief blogger, en schreef hij meerdere populairwetenschappelijke boeken over taal. In september 2018 verschenen van zijn hand Het Groot Nederlands Vloekboek en Het Groot Vlaams Vloekboek, die hij schreef met Fieke Van der Gucht, Robbe Verlinde en Willem Van Beylen
Dit artikel verscheen eerder in Tekstblad 1 van 2019.
Literatuur
Baruch, Yehuda & Stuart Jenkins (2007). Swearing at work and permissive leadership culture: When anti‐social becomes social and incivility is acceptable. Leadership & Organization Development Journal 28-6. p. 492-507. DOI: 10.1108/01437730710780958
Scherer, Cory R. & Brad J. Sagarin (2006). Indecent influence: The positive effects of obscenity on persuasion, Social Influence, 1-2, p. 138-146. DOI: 10.1080/15534510600747597
DuFrene, D.D. and Lehman, C.M. (2002), “Persuasive appeal for clean language”, Business Communication Quarterly, 65-1, p. 48-55.
Hyland, Ken & Feng Jiang (2017). Is academic writing becoming more informal? English for specific purposes 45, p. 40-51. https://doi.org/10.1016/j.esp.2016.09.001
Rassin, Eric & Simone Van Der Heijden (2005). Appearing credible? Swearing helps!, Psychology, Crime & Law, 11:2, 177-182, DOI: 10.1080/106831605160512331329952
Pinker, Steven (2008). The Seven Words You Can't Say On Television. Londen: Penguin
Van Sterkenburg, Piet (2008). Vloeken is niet meer wat het geweest is. Brussel: VUB Press
Twenge, Jean M., Hannah VanLandingham & W. Keith Campbell (2017) The Seven Words You Can Never Say on Television: Increases in the Use of Swear Words in American Books, 1950-2008, SAGE Open (2017). DOI: 10.1177/2158244017723689.